Een fragment uit 'Getijden, een wonderlijke reis'
De ‘Compagnons du Devoir’
Ik besloot me aan te melden bij de ‘Compagnons du Devoir’, een gilde waar meerdere ambachten onder vallen. De Compagnons dragen hun traditionele kennis en gedegen vakmanschap over aan volgende generaties. De opleiding start met een jaar les op school, en wordt gevolgd door een tour de France van meerdere jaren. Elke zes maanden verandert de leerling van werkplaats en van leermeester, om alle kneepjes van het vak, en het bijbehorende gedachtegoed, te leren kennen. Dat was wat ik wilde.
Ik had een afspraak in Bordeaux, waar ik wachtte tot de directeur mij zou ontvangen. In de hal stonden ingenieuze houten maquettes, onder grote transparante stolpen. Aan de wanden hingen prachtige bouwtekeningen van magnifieke kapconstructies. Ik verheugde me op de nabije toekomst, waarin deze kunsten hun geheimen aan mij zouden openbaren.
De directeur ontving mij van achter een groot bureau. Terwijl hij zijn bril oppoetste, liep ik over de krakende parketvloer naar mijn stoel. Hoe kan het dat de vloer van de beste vakmensen van het land kraakt? Ik overhandigde mijn cv en motiveerde mijn wens toegelaten te worden. Op zijn beurt legde de directeur uit hoe de opleiding in elkaar zat, en wat er van mij verwacht werd. Zijn oude stem klonk krakerig, als zijn parketvloer.
Ik sprak beter Frans dan dat ik het las of schreef.
‘Ik zie weinig vrije tijd in het beladen schoolprogramma. Ik voorzie problemen met mijn huiswerk.’
‘Daar komen we wel uit, maakt u zich maar niet ongerust.’ antwoordde de directeur.
In Nederland zeg je ‘U’ tegen hoogbejaarde onbekenden, en tegen mensen die je op afstand wilt houden. Hier was ik een ‘U’ in een archaïsch Frankrijk. Mijn kameleon deed zijn best om mijn taalgebruik hierop aan te passen.
De directeur stond op.
‘Ik zal uw inschrijfformulier erbij pakken, dan kunnen we dat gezamenlijk invullen.
Alle cellen in mijn lichaam jubelden. Ik stond op het punt familie te worden met de kennis en de handvaardigheid van Frankrijks allerbeste ambachtslieden. Te opgetogen om zwijgend te wachten tot hij zich met perkament en ganzenveer geïnstalleerd had, babbelde ik: ‘Wat fijn dat de samenleving tegenwoordig geen verschil meer maakt tussen mannen en vrouwen.’
‘Vrouwen komen hier niet binnen,’ stelde de directeur kortaf.
Wat? Mijn wereld stortte in. Waar hebben we het dan afgelopen anderhalf uur over gehad?
Pas toen realiseerde hij zich dat deze toekomstige leerling in spijkerbroek, dikke trui en met kort haar, geen jongen was.
‘We hebben geen aparte doucheruimtes voor vrouwen,’ stamelde hij zijn slappe argument.
‘Ik kom hier toch niet om te douchen? Ik vind echt wel een manier om schoon naar de les te komen.’
Daar twijfelde hij niet aan. Maar de Compagnons opleiding is een privé instituut, en mag dus discrimineren. Had ik deze man moeten vertellen dat mijn ouders me na mijn geboorte per ongeluk verkleed hebben met de naam ‘Muriel’? Dat ik voortkom uit een vader en een moeder, en dat ik dus half man en half vrouw ben? Net als hij? Dat ik me geen vrouw voel, en ook geen man trouwens. Dat ik niet in een verkeerd lichaam geboren was. Dat ik blij was met hoe ik was? Er hoeven geen borsten af of een piemel bij. Dat ik gewoon ik was, neutraal en menselijk. Dat ik had gehoopt mijn anonieme leven ten dienste te kunnen stellen aan de tradities van de bouwkunst?
Hij keek me aan als een reusachtige, ongemakkelijke ijswand, waar elke toenadering op afketste. Het liefst was ik nu op mijn schoenen met hoge hakken opgestaan, had mijn rug gerecht, en mijn blonde lokken met een verwaande hoofdbeweging over mijn schouders gegooid. Dan was ik beheerst en zonder verder iets te zeggen vertrokken. Mijn hoge hakken zouden diepe putten priemen in zijn parket, dat toch al kraakte.
Maar ik had alleen werkschoenen, en mijn haar was kortgeknipt. In werkelijkheid vertrok ik, zonder een woord te zeggen, tot op de bodem uitgehold door dit misverstand.